‘Ik kan niet begrijpen, niet verdragen dat men een mens beoordeelt niet naar wat hij is, maar naar de groep waar hij toevallig toe behoort’, schreef Primo Levi in de jaren zestig aan zijn Duitse vertaler.
Woorden die wij wekelijks, misschien wel dagelijks zouden moeten herhalen, al was het maar om ons eraan te herinneren hoe giftig woorden kunnen zijn.
Dat een Nederlander in Auschwitz kerosine over levende vrouwen en kinderen moest uitgieten begon met woorden, met toespraken van politici.
Juist in deze geseculariseerde tijden rust, meen ik, een speciale verantwoordelijkheid op Kamerleden, op ministers om het goede voorbeeld te geven, om het woord géén gif te laten zijn, om altijd voor ogen te houden dat de staat noodzakelijk is maar tevens een potentieel kwaad dat met achteloze vanzelfsprekendheid mensen, bevolkingsgroepen kan vermorzelen.